Aan ochtendwandelingen werden dikwijls magische capaciteiten toegeschreven. Je zou er helderder door worden, alerter. Logischer nadenkend en al die dingen die in de lijn van aandacht schenken en geconcentreerd werken lagen. Dat soort troep. Hij betwijfelde of dat ook zo was, gezien hij er nooit bewijs van had gezien en die vermeende capaciteiten vooral te maken had met het feit dat je gedwongen werd wakker te worden had en niet met de magie van de ochtend, maar goed. Hij had ook weleens ergens, geen flauw idee meer waar dat je interessante dingen zou kunnen tegenkomen tijdens een ochtendwandeling. Nu was dat bullshit. “Interessant” was een subjectief begrip, dat wel, maar hij betwijfelde of vuilniswagens of hondeneigenaars nu zó interessant waren. Om eerlijk te zijn was hij er vrij zeker van dat niemand ooit naar buiten ging voor dat soort mensen. Hij bedoelde maar, 101 dalmatiërs kwam vast niet elke dag voor. Nam hij aan. Hij had geen flauw idee, nooit een hond gehad.
Nu waren ochtendwandelingen zo één van die weinige dingen die je in een zottekeshuis kon doen zonder al te veel van de “medepatiënten” tegen te komen. Altijd een verademing. Of geregeld. Hij had geen flauw idee wat hier beter paste en het interesseerde hem ook langs geen kanten. Nu kwam hij weleens een medepatiënt tegen. Meestal negeerde hij hem of haar en negeerde diegene hem, simple as that. Nu zagen ze er meestal niet uit zoals degene die hij een eindje verderop zag. Zo van dat wit haar – hij had zich altijd afgevraagd waarom mensen in godsnaam hun haar wit verfden, maar oké - en iets wits in haar hand. Die dingen in haar hand – waren dat nu schoenen of handschoenen of nóg iets anders – zagen er niet al te schoon uit. Wauw, soort zocht soort, nam hij aan. Hij was er niet zeker van of hij haar al eens eerder had gezien. Vast wel, gezien ze hier rondliep, maar hij kon niet zeggen dat hij het zo verschrikkelijk vond dat hij niet op haar naam kon komen.